Homo finalis: vreugdeloos, schaamteloos, weerloos

Above: AI-generated image, 2025
[HF20251220:de_finale_tijdruimte_vreugdeloosheid_en_conformisme]
Mensen zijn door miljoenen jaren natuurlijke evolutie toegerust met het vermogen om vreugde te ervaren. Typisch voor de vreugde die homo finalis najagt en voelt (het finale hedonisme) is haar kunstmatig opgelegd en conformistisch karakter. In kern is het finale zelfbesef immers vreugdeloos, want getekend door de machteloosheid ten aanzien van de eigen zelfondergang, en bovendien omgeven door het parfum der doods genaamd nihilisme. Finalis staat daarin niet alleen, maar werd voorafgegaan door het gesomber van alle sedentaire hoogbeschavingen en hun angst voor de naderende ondergang van datgene wat werd opgebouwd. Het betreft geen stemmingsstoornis, maar een mentale achtergrondruis. Onder het finale hedonisme schuilt anhedonie, het ontbreken van echte vreugde, want finalis heeft de antieke en klassieke vreugde van de verlossende dood al van zich afgeworpen en is overtuigd geraakt van de onmogelijkheid om (als een homo faber) zijn eigen lot in hand te kunnen nemen. Die vreugdeloosheid betekent niet eenvoudig de absentie van vreugde, maar een gevoel van triestheid omdat echte vreugde niet meer echt ervaren kan worden. Erger nog: het gaat gepaard met gevoelens van eenzaamheid omdat het conformistische karakter van anhedonie uitnodigt tot het tonen van blijdschap, terwijl juist die simulatie elke sensatie van echte blijdschap hindert en ondermijnt. Die verwikkeling maakt het op den duur moeilijk om de ware gevoelens voor zichzelf te onderkennen, een zogeheten alexithymia die het individu opzadelt met diepe zelfbetwijfeling en alleen kan worden beantwoord met nog meer conformisme. De weerbaarheid daartegen zit in eenvoudige fysieke zaken zoals een goede slaap en goed eten, maar juist daar wordt finalis gehinderd door een wereld die hem dat verhindert.
Met de komst van sociale media en andere tentakels van de digitale technologie werden vrije tijd en arbeid één vloeiende finale tijdruimte, gekoloniseerd door een agendatechnische, doelmatige benadering waarbij zelfs relaties onderdeel werden van het individu als een project van zichzelf.
Het ‘zelf’ zoals dat spontaan door het leven heen sijpelt, moest wijken voor het merk ‘zelf’, een lastdier met een oeuvre of curriculum vitae, geen brandende danser die zich verheft boven een waterval. Het spel en het speelse (spontaan, intuïtief, ongedwongen en ondoelmatig) sneuvelde als eerste op dit slagveld van de als zelfontplooiing gemaskeerde zelfcontrole. Ook arbeidsituaties werden door hetzelfde motief gekoloniseerd: collega’s moesten vrienden worden, arbeid een deugd en een hartstocht. Het cement daarvan diende zich aan in de vorm van bonding- en healingsessies, therapieën, interimmanagers, coaches en mediators. Waar dat niet hielp waren er voedingssupplementen en andere vormen van kwakzalverij. De feitelijke afwezigheid van het autonome individu werd dus bekrachtigd door een industrie waarvan het hoofdproduct bestond uit verschillende gradaties van infantilisering, een aspect van de menselijke conditie dat al werd aangekondigd in Huizinga’s tijdskritiek Homo Ludens (de ‘spelende mens’) uit 1938. Het typische fenomeen daarvan is evenwel de clown, die een al veel langere geschiedenis heeft. In een wereld die lijkt te draaien om competentie, komt de clown overal mee weg, vooral dan als er geen lol meer aan is. Met zijn verdachte kapsel, malle petje en bespotting van vormelijkheid (denk aan Tommy Cooper) is de clown niet slechts komiek, maar ook een heraut van de politieke oplichterij die zich breed begon te maken in de 21ste eeuw. Niet de doordachte strategie en subtiele expertise hebben daarin voorrang, maar de natte scheet van de clown en decreten van een luimige keizer. Huizinga beschreef in zijn Homo Ludens hoe het politieke bedrijf van zijn dagen een appetijt voor machtsvertoon en politionele trekken ontwikkelde, plus een ‘verregaande engdenkendheid en onverdraagzaamheid tegenover niet-groepsgenoten, de mateloze overdrijving in lof en blaam, de toegankelijkheid voor elke illusie die de eigenliefde of het beroepsbesef vleit. Veel van deze pueriële trekken vindt men ook in vroegere beschavingstijdperken ruimschoots vertegenwoordigd, doch nooit in de massaliteit en met de brutaliteit, waarmee zij in het openbare leven van heden zich breed maken.’ (…) De laatmoderne finalis omhelst in de staatsclown (Trump cum suis) vooral het voorbeeld dat men zich eindelijk schaamteloos van alle beschaving kan ontdoen. Er is veel tegen beschaving te zeggen, maar de schaamteloosheid waarmee zij vervangen wordt door een nieuwe vorm van misdadigheid (‘drill baby, drill’) is, helaas, vooral destructief in een wereld waarin sociale ongelijkheid misdadige proporties heeft aangenomen. In die wereld geldt alleen nog het recht van de sterkste, en erger nog de criminele geest, waarover Roberto Saviano in zijn ‘La Parola contro la camorra‘ uit 2010 wist: “Waar het om gaat bij deze lieden, is dat ze laten zien dat iedereen slechte kanten heeft, dat we allemaal vuile handen hebben, dat we allemaal maar twee dingen willen: macht en daarmee roem en geld, en vrouwen. Of mannen, natuurlijk. Als echter bekend wordt dat ze wellicht niet die heiligen of helden zijn, maar mensen van een ander kaliber, met al hun tegenstellingen, dan worden ze zenuwachtig, dan worden ze bang. (…) toch is er altijd wel iemand [-] die maar één belangrijk doel voor ogen heeft: laten zien dat we allemaal even walgelijk zijn, dat we allemaal zwakkelingen zijn en dat er uiteindelijk wel een sterke macht móét zijn die ons leidt. Als je deze boodschap eenmaal in het watermerk van de criminele organisaties leest, ga je inzien dat dit soort neocynisme in werkelijkheid over is. De maffia’s gaan er alleen op een directere, meer concrete manier mee om.’ (*)
De wereld van finalis is uit op de depolitisering van het maatschappelijk leven. Het verwart het politieke bedrijf met het bedrijven van politiek; presenteert politiek als een irrationele ondermijning van rationeel gepresenteerde economische belangen; draagt het idee uit dat de wereld het toneel is van een oorlog van allen tegen allen die alleen door de economische denkwijze (doelmatigheid! winstmaximalisatie!) gepacificeerd kan worden, omdat de politiek altijd neerkomt op een voortzetting van conflicten. De finale depolitisering rijmt op de atomisering van het finale niemandsland: het is ieder voor zich en iedereen staat los van de ander. In die sfeer van negatief conformisme wil niemand iets met ‘de politiek’ van doen hebben, en zich zelfs niet vermaken met de hogeschool van het theater (zelden woest interessant, toch vaak vermakelijk) dat elk politiek bedrijf nu eenmaal biedt. Het resultaat is een kudde die geleid wil worden, desnoods door wolven. Niet om kwaad te willen spreken over wolven, maar hun blik is makkelijk herkenbaar – behalve voor het finale kuddedier dat zegt afkerig te zijn van de kudde, maar eenzaam verdwaald en oriëntatieloos een makkelijke prooi is.
*) Roberto Saviano, La Parola contra la camorra. Ned. vert. Elke Persa, 2010, p. 48-49
The text above is part of a preview of a book (in progress) by Leon Dessau, titled Homo Finalis.
More info on the mainpage.
Unless indicated, all imagery on this site is AI generated, prompted in 2025 by Leon Dessau
Images: creative commons / copyright on text by Leon Dessau